Als een kind minderjarig is hebben de ouders het gezag. Dat betekent dat zij het recht en de plicht hebben om het kind op te voeden en te verzorgen. Zo moeten zij ervoor zorgen dat in de alledaagse levensbehoeften van het kind wordt voorzien (eten, drinken, kleding en woonruimte). Zij beslissen ook over bijvoorbeeld de schoolkeuze, woonplaats, welke medische behandelingen het ondergaat en welk geloof het aanhangt. Het beheer van de financiën van het kind valt ook onder het gezag. Het gezag kan worden uitgeoefend door beide ouders of door één van hen, al dan niet met een derde (bijvoorbeeld als de andere ouder is overleden).

Komen alle taken en bevoegdheden toe aan één of twee personen die geen ouder van het kind zijn, dan is niet langer sprake van gezag maar van voogdij. Ouders hebben volgens de wet de mogelijkheid om te bepalen wie na hun overlijden als voogd het gezag over hun kind(eren) krijgt. Dat kan in een testament bij de notaris worden vastgelegd of in het gezagsregister worden geregistreerd.